|
||||||||
|
Het is niet dat ik ook maar één seconde de pretentie heb gehad zowat alles te lezen of te weten over de muziekjes, die me van over de hele wereld komen aanwaaien, maar af en toe zitten daar toch wel verrassingen tussen, die je, al heb je tientallen jaren van luisteren op de teller staan, met verstomming achterlaten. Wel, dit is er zo eentje. De Canadezen van The Fugitives komen uit Vancouver en ze zijn met deze plaat aan hun zesde outing toe. Ik verneem dat hun vorige, Trench Songs, helemaal aan de soldaten uit de Grote Oorlog gewijd was en genomineerd werd voor zowel de Juno Awards als voor die van de Canadian Folk Music Association. Tja, dan ga je onvermijdelijk geïnteresseerd luisteren en dat blijkt in dit geval meer dan de moeite te lonen. The Fugitives zijn een viertal, bestaande uit songschrijvers Adrian Glynn en Brendan McLeod, die onder hun beiden ook een plejade aan instrumenten bespelen, waaronder de “bad banjo”, vervolledigd met zangeres/violiste Carly Frey en zanger/snarenman Chris Suen. Dat lijkt op een “gewoon” viertal, maar wat deze band zo speciaal maakt, is hun zang: ze gebruiken allemaal hun stem en dat levert hier de prachtigste momenten op. Die klinken nu eens bijzonder opgewekt, dan weer heerlijk ingetogen en wat meer is, alle songs handelen over één van de echt grote problemen van onze tijd: de manier waarop we als mensen bezig zijn om het klimaat om zeep te helpen. De klipmaatdreiging dient daarbij als decor waartegen de gewone dingen van het leven zich afspelen. Die gewone dingen zijn dan vriendschappen die ontstaan en uiteenvallen (“Dead Money”), veranderingen in carrières (“Wing and a Prayer”), de manier waarop we met bedreigingen of stress omgaan (“Not Burning Out”) of gewoon, simpelweg verliefd worden (“It Might Just Rain Like This For Days”). Voor gewone stervelingen als ik, lijkt het onmogelijk om bijvoorbeeld een lovesong te schrijven, terwijl je beseft dat de streek waarin je woont, helemaal in vettige rook gehuld is en je dus met z’n allen ten onder gaat. Glynn en McLeod kunnen dat en ze slagen er wonderwel in een groot probleem als dat van de klimaatdreiging te combineren met de sores waar ek van ons mee te maken krijgt. De verpakking die ze om hun songs heen weten te leggen -in niet geringe mate de verdienste van producer Tom Dobrzanski, die ook de toetsen beroert- maakt dat de plaat, ondanks een zeker zwaarte, toch perfect verteerbaar overkomt. Dat heeft zeer zeker ook te aken met de variatie in de zangpartijen, waarbij de vier haast beurtelings de leadzang afwisselen met de harmonieën, en met de discrete, maar efficiënte inbreng van drummers Sally Zori en Cole George. Resultaat is dan een eerder luchtig klinkende plaat tegen een bijzonder zwarte en zware achtergrond, die je keer op keer beluistert de midscheeps raakt. Alweer een heuse ontdekking, dus. De band toert rond deze tijd uitgebreid door het Verenigd Koninkrijk en een mens mag hopen dat ze bij een volgende gelegenheid ook de kleine plas oversteken en ons vasteland aandoen ! (Dani Heyvaert)
|